“Mama, ga ik dood?”

Ziekte en pijn bij een klein kind zijn moeilijk te begrijpen. Maar Antek, een vijf jaar oude Poolse jongen, ontdekte de zin ervan.

Antek toen hij vijf jaar was, thuis in Warschau (Polen).

Niemand wil dat deze dingen gebeuren, maar toch gebeuren ze. Tijdens zijn zomervakantie had ‘ridder Antek’ maagpijn en geen zin om te spelen met zusjes Marysia en Rosa. Hij lag op bed te huilen.

Zijn ouders brachten hem naar de eerste hulp, waar ze hem een injectie gaven om de pijn te verlichten. “Hij vond het helmaal niet leuk,” vertelde Dorota, zijn moeder, “maar het verlichtte de maagpijn. We dachten dat het een voorbijgaand iets was, maar bleven keer op keer naar het ziekenhuis gaan.”

Na de zomervakantie ging Antek weer naar school. Met zijn vreugde en door zijn gedrag, won hij al snel de genegenheid van al zijn leerkrachten en schoolvriendjes. Hij speelde graag 'ridder zonder blaam' en hij gedroeg zich ernaar: ridderlijk.

De familie van Antek woont in Warschau, waar de kinderen een school bezoeken die gesticht is door leden van het Opus Dei.

Thuis en op zijn school – Sternik, een gemeenschappelijk apostolaatwerk van het Opus Dei – bad men voor Antek’s gezondheid. Er was iets niet pluis. Antek bad echter voor vele andere zaken, min of meer ernstig, zoals de vrede in de wereld, zijn zusjes, zijn favoriete voetbalteam, ...

Uiteindelijk besloten de artsen hem te opereren voor een blindedarmontsteking. Maar in plaats van dat het leidde tot een oplossing van de problemen, verhevigde de maagpijn bij Antek.

“Waarom moet ik naar het ziekenhuis?” vroeg Antek. “Waarom ben ik ziek?”

Zijn moeder kon hem maar weinig vertellen en ze probeerde het op de volgende manier uit te leggen: “Mijn zoon, als Jezus je zou aankijken en je zou vragen ‘Antek, kun je mij helpen om het kruis te dragen?’, wat zou je dan tegen hem zeggen?”

“Nou, ik zou ja zeggen.”

“Wel, dat is wat hij nu van jou vraagt.”

Een vriend van de ouders van Antek, een priester, bracht een bezoek aan de jongen. Hij sprak met hem en gaf hem een kleine houten crucifix. Vanaf dat moment hield Antek het kruis in de hand als hij onderzocht moest worden of een operatie moest ondergaan.

De verpleegkundigen zagen dat de jongen zijn hand naar de mond bracht en hoorden hem fluisteren: “Jezus, ik vertrouw op u.”

Op de dag dat de artsen de uiteindelijke diagnose zouden gaan stellen, vertelde Dorota hoe ze langzaam naar de spreekkamer van de artsen liep, als een negen maanden zwangere vrouw. “Het is kanker,” zeiden de artsen tegen de ouders. “Morgen willen we starten met chemotherapie.”

Antek met zijn ouders, Sebastian en Dorota.

Ridder Antek stond voor zijn gevreesde draak met moed, maar weinig kracht. Zonder haar, brakend en zwak vroeg hij: “Mama, wat gebeurt er met mij?”

Zijn moeder vertelde hem de waarheid. “je hebt een ziekte die kanker genoemd wordt. De artsen zullen proberen om je beter te maken, maar je moet weten dat ze dat niet altijd lukt.”

“U bedoelt dat ik dood kan gaan?”

“Eh, ... net zoals wij allemaal, zoals papa of ik. Maar alleen God weet de volgorde.”

De jongen zei niets meer. Hij draaide zich om, nam zijn crucifix van de tafel en fluisterde weer: “Jezus, ik vertrouw op u.”

Zijn moeder zette een gebedskring op binnen hun gezin en onder hun vrienden. Elke dag ontving ze sms’jes. “Vandaag ben ik voor Antek naar de Mis gegaan”, “Ik zal enkele minuten gebed doen voor je zoontje.” Dorota vroeg iedereen om gebed die ze kende. Op een dag, toen ze uit een taxi stapte, zei ze tegen de chauffeur: “Mijn zoontje is stervende. Zou u voor hem willen bidden?”

Ze bad en had anderen die voor Antek baden. Ze wilde God met “tonnen gebed” overladen.

Antek vocht hard tegen de kanker. Op sommige dagen voelde hij zich sterk en rende hij door het ziekenhuis als bliksemflits en zorgde hij voor grote opwinding. Op andere dagen had hij nauwelijks kracht om naar de tv te kijken.

Antek tijdens zijn chemokuren.

Hij werd snel volwassen. Vaker en vaker vroeg hij zijn moeder over de dood, hemel en de zin van het lijden.

“Mama, wat doe je in de hemel?”

“Je speelt, je rijdt op je fiets, je maakt plezier met God.”

Zijn moeder gelooft nu dat die “tonnen gebed” Antek een rust gaven voor het einde. Enkele dagen voelde hij zich perfect. Hij rende van hot naar her, hij ging naar buiten om te wandelen, hij had zijn blijdschap hervonden.

Maar de artsen wisten dat zijn kanker nog sneller groeide. Ze adviseerden zijn ouders om hem mee te nemen naar huis, waar hij vrediger zou kunnen zijn in de laatste dagen van zijn leven. Thuis werd hij weer ziek. Maar Antek vond het fijn om thuis te zijn bij zijn familie. Vanuit zijn bed kon hij zijn moeder het eten zien klaarmaken, en zijn zusjes zien zingen, en zijn vader die hem een verhaaltje voorleest.

Op een dag vroeg hij zijn zusje Rosa om bij hem te komen, met wie hij soms ruzie had gemaakt. “Rosa,” zei hij, “je bent zo lief en zo aardig. Ik hou van je. Niet vergeten hoor.”

Dorota vroeg iedereen om gebed die ze kende. Op een dag, toen ze uit een taxi stapte, zei ze tegen de chauffeur: “Mijn zoontje is stervende. Zou u voor hem willen bidden?”

Bij een andere gelegenheid zei zijn vader in tranen tegen hem: “Mijn zoon, als ik kon, zou ik voor jou dood gaan.”

De jongen glimlachte met moeite en zei: “Maar ik ben degene die voor jou dood gaat.”

Antek stierf even na zeven uur in de morgen. Hij was zes jaar en negen maanden oud.

Op zijn graf schreef een vriend: “Dank je Antek. Je leerde ons om het lijden te accepteren dat ons overkomt zonder te weten waarom. Onszelf te sterken met ons geloof. Om de wil van God te accepteren en om op Hem te vertrouwen.”