De wereld omarmen door gebed: Psalm 2

De beschouwing van het goddelijk kindschap - een kinderlijke aanvaarding waaraan Christus elke gedoopte door genade heeft laten deelnemen - is de basis van de gehele spiritualiteit van het Opus Dei. Enkele overdenkingen over Psalm 2, waarvan de heilige Jozefmaria wilde dat de gelovigen van Opus Dei deze elke dinsdag zouden lezen en mediteren om deze geest van kindschap te bevorderen.

De wereld omarmen door gebed: Psalm 2

Het is het enige waar ze in Jeruzalem over praten, zij het in stilte, privé, om de argwaan van de religieuze autoriteiten niet te wekken. Maar het is een onbetwistbaar feit, met vele getuigen: een man die verlamd geboren was, die jarenlang bij de Schone Poort van de tempel om aalmoezen had gebedeld, ging op eigen benen naar binnen, huppelend en springend, God verheerlijkend, vergezeld door twee Galilese vissers, volgelingen van de Nazarener (vgl. Handelingen 3:1-10). De discipelen, Petrus en Johannes, werden na de wonderbaarlijke genezing gearresteerd door het hoofd van de tempelwachters en de Sadduceeën. Ze zeggen dat ze, nadat ze aan een summier proces waren onderworpen en hen was verboden om ook maar één woord te spreken of te onderwijzen in de naam van Jezus, werden vrijgelaten (vgl. Handelingen 4:1-21).

Volgens de Handelingen van de Apostelen kwamen Petrus en Johannes, zodra ze de gevangenis hadden verlaten, samen met de broeders en vertelden hen alles wat er was gebeurd. Toen zij dit hoorden, verhieven zij eensgezind hun stem tot God en baden: Heer, Gij zijt het, die hemel en aarde, de zee en alles wat daarin is, gemaakt hebt, die door de heilige Geest bij monde van David, uw dienaar, gezegd hebt: Waarom tieren de volken en zinnen de naties op ijdele plannen? De koningen der aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de Heer en tegen de Gezalfde. Inderdaad, ze hebben in deze stad samengespannen tegen uw heilige dienaar Jezus, die Gij gezalfd hebt: zowel Herodes als Pontius Pilatus, tezamen met de heidenen en de stammen van Israël, om alles te doen wat uw hand en raadsbesluit tevoren bepaald had dat geschieden moest. Maar nu, Heer, schenk aandacht aan hun bedreigingen en geef uw dienaren dat zij in alle vrijmoedigheid uw woord mogen verkondigen, en laat door het uitstrekken van uw hand genezingen en wondertekenen geschieden door de naam van uw heilige dienaar Jezus” (Handelingen 4:24-30).

De eerste christenen bidden niet alleen samen zonder terug te deinzen voor risico's of bedreigingen; ze belijden ook God als de schepper. Ze zien de vervulling van de Schriften in het leven van Christus en ook in het leven van de gemeenschap, die bedreigingen onderging zoals Jezus had voorzien. In plaats van ontmoedigd te raken, vertrouwen ze erop dat God het goede uit deze situaties haalt.

De ontluikende Kerk groeit door apostolische prediking en heeft vanaf het begin een universeel karakter. Maar naast doopsels en bekeringen doen zich ook moeilijkheden voor. "Toen ze de vervolging onderging voor de zaak van Jezus, was de gemeenschap niet alleen niet bang of verdeeld, maar was ze ook diep verenigd in gebed, als één persoon, om de Heer aan te roepen."[1] De vroegchristelijke gemeenschap is niet bang voor bedreigingen van buitenaf, want ze herinnert zich het einde van het leven van de Meester en hoe de opstanding volgde op het kruis. Ze bidt alleen om het woord van God vrij te kunnen verkondigen: "Ze bidt dat ze de moed van het geloof niet verliest, de moed om het geloof te verkondigen."[2]

Het fundament van alles

Psalm 2 is aanwezig in het gebed van deze discipelen. In de Hebreeuwse traditie worden de eerste en tweede psalm samen gelezen en vormen ze een voorwoord voor de overige 148 psalmen. Het is een van de zogenaamde "koninklijke" of "messiaanse" psalmen, net als de psalmen 45, 89 en 110. Psalm 2 valt op tussen deze groep psalmen. Psalm 2 onderscheidt zich van deze groep omdat deze, in overeenstemming met de belofte van de Heer aan David - Ik zal hem tot vader zijn en Hij zal mijn zoon zijn (2 Sam7:14) - het unieke voorrecht van de Davidische dynastie verkondigt: wanneer de nieuwe koning in Jeruzalem wordt gezalfd, adopteert God hem als zijn zoon. Het goddelijk zoonschap van de koning wordt volledig gerealiseerd in Jezus, de koning van Israël, de zoon van David en de eniggeboren Zoon van God. Daarom wordt deze tekst in het Nieuwe Testament wel zeven keer geciteerd (vgl. Lc 3,22; Handelingen 4,25-26; 13,33; Heb 1,5; 5,5; Openb 2,27; 19,15). Deze tekst, die de vroege christenen troostte, blijft bij de Kerk. Het is een gebed dat vertrouwen wekt in Gods macht en bemoedigend in onze oren weerklinkt: Gij zijt mijn zoon, Ik riep heden u in het leven (Ps 2:7).

De overweging van het goddelijk kindschap - een kinderlijke adoptie waaraan Christus elke gedoopte door genade heeft laten deelnemen - is het fundament van de hele spiritualiteit van Opus Dei.[3] Dit is wat God aan de heilige Jozefmaria bekendmaakte op 16 oktober 1931,[4] toen hij in de tram zat, op weg van het ene punt naar het andere in de stad en iets alledaags aan het doen was als het lezen van een krant: "Ik had het meest verheven gebed toen ik in de tram zat en daarna door de straten van Madrid zwierf, terwijl ik die wonderbaarlijke werkelijkheid overpeinsde: God is mijn Vader. Ik weet dat ik het niet kon laten om 'Abba, Pater!' te herhalen. Ik veronderstel dat ze me voor een gek aanzagen."[5] En in een meditatie in 1954 merkte hij op: "Het was misschien wel het verhevenste gebed dat God me heeft gegeven. Dat was de oorsprong van de goddelijk kindschap die we in Opus Dei beleven."[6]

Jaren later, toen hij zijn hart opende in de aanwezigheid van God, herinnerde hij zich die scène en liet hij zien dat de herinnering nog springlevend was: "Toen de Heer mij die klappen gaf, rond 1931, begreep ik het niet. En plotseling, midden in die grote bitterheid, die woorden. Jij bent mijn zoon, jij bent Christus. En ik kon alleen maar herhalen: Abba, Pater!; Abba, Pater!; Abba!, Abba!"[7]

Kort na die 16e oktober 1931 introduceerde onze Vader, om deze kinderlijke geest aan te moedigen, bij zijn geestelijke kinderen de gewoonte om elke dinsdag Psalm 2 te lezen en te proberen er bij stil te staan en over de tekst te mediteren in hun avondgebed die dag. Aanvankelijk dacht hij zelfs dat het een hymne van het Werk zou kunnen zijn, en er werden verschillende pogingen ondernomen om de woorden op muziek te zetten, hoewel het idee uiteindelijk werd opgegeven.[8] Een uitleg van deze gewoonte is te vinden in de circulaire die hij schreef aan de leden van het Werk aan het einde van de Spaanse Burgeroorlog op 24 maart 1939: "Elke dinsdag, na het aanroepen van hun heilige Engelbewaarder met het verzoek hen te vergezellen in hun gebed, zullen ze hun rozenkrans kussen, als een bewijs van liefde voor onze Vrouwe en om te laten zien dat gebed ons meest effectieve wapen is. En dan reciteren ze Psalm 2, in het Latijn. Ik raad jeaan deze tekst te gebruiken voor jouw middaggebed op dinsdag. En je zult begrijpen, nadat je gebeden hebt, waarom dit de kreet is die we op aarde laten weerklinken en ten hemel laten opstijgen voordat we onze grote gevechten beginnen en altijd."[9]

Geen ruimte voor ontmoediging

Zoals alles wat het goddelijke zegel draagt, zette het Werk zijn eerste stappen onder ongunstige omstandigheden. De geboorte van Opus Dei viel samen met moeilijke momenten in de menselijke geschiedenis: in 1928 was er tien jaar verstreken sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog, een ernstige economische crisis dreigde in het Westen en opkomende Europese totalitaire regimes zorgden voor een verontrustend panorama dat uiteindelijk zou leiden tot een nieuw wereldconflict met nog catastrofalere gevolgen. De situatie in Spanje was niet beter: het politieke regime was instabiel en de meerderheid van de bevolking leefde in een sociaal en economisch benarde situatie.

In de meditatie die hij afgelopen 14 februari in Rome preekte, overwoog de Vader deze feiten en, verwijzend naar het niveau van de concrete omstandigheden waarmee ieder van ons vandaag wordt geconfronteerd, bemoedigde hij ons: "De huidige situatie is ook moeilijk. Er zullen altijd moeilijkheden zijn, in ons apostolisch werk of in ons persoonlijk leven, maar we moeten niet bang zijn, veel minder ontmoedigd of ontmoedigd, noch door de moeilijkheden in het Werk, noch door die welke we tegenkomen in ons persoonlijk leven, apostolisch werk of beroep."[10]

"Geen mens, of hij nu christen is of niet, heeft een gemakkelijk leven," schreef de heilige Jozefmaria. “De weg van de christen, de weg van elke mens is niet makkelijk. Natuurlijk, er zijn perioden waarin alles verloopt volgens onze plannen, maar meestal duren die niet lang. Leven is moeilijkheden het hoofd bieden, in het hart vreugde voelen en verdriet. In die smeltkroes kan men sterkte, geduld, grootmoedigheid en kalmte bereiden.”[11]

De wereld als erfenis

"De wereld is altijd aanwezig in het gebed van het Psalter."[12] De hele geschiedenis van de mensheid en de reis van ieder mens, met al zijn hoogte- en dieptepunten, vinden hun hartslag in dit boek. De psalmen "openen de horizon voor Gods blik over de geschiedenis."[13] Elke dinsdag kunnen we bij het reciteren van deze bijbeltekst stilstaan bij de bevestiging in het achtste vers: Vraag mij en ik zal de volken tot uw erfdeel maken, de uiteinden van de aarde tot uw bezit. De wereld is ons erfdeel en dus kan niets wat daar gebeurt vreemd zijn voor ons hart: “Een mens of een samenleving die niet reageert op noden of onrecht en zich niet inspant om ze te lenigen, is geen mens of samenleving naar het Hart van Christus.”[14]

De Vader nodigt ons vaak uit om ons dichtbij alles te voelen wat er gebeurt, vooral wanneer we horen over pijnlijke gebeurtenissen zoals oorlogen, epidemieën of rampen: "Alles is van ons, alles is van ons. En dat ontmoedigt ons niet, maar beweegt ons juist om te bidden, om onze verbondenheid met de Heer te intensiveren, om ook onze ijver voor de zielen te intensiveren, om eerherstel te brengen, om te bidden... En altijd, met vreugde, zonder de hoop te verliezen, wetende dat we altijd het grote wapen van het gebed zullen hebben. Het grote wapen van werk omgezet in gebed. Het grote wapen van Deus nobiscum, omdat God altijd bij ons is."[15]

Het leven van de heilige Jozefmaria is hier een voorbeeld van. Degenen die met hem leefden, herinneren zich dat als hij het nieuws zag of informatie kreeg over een natuurramp, hij ontroerd was en bad voor de getroffen mensen. Hij was ook in staat om zich te verheugen over de menselijke vooruitgang en de technologische vooruitgang van zijn tijd, want we maken ons niet alleen de tegenslagen eigen, maar ook al het goede in de wereld.

* * *

Het gebed van de eerste discipelen is een voorbeeld bij tegenslag of onbegrip. "Ook wij, geliefde broeders en zusters," moedigde paus Benedictus XVI ons aan, "moeten in staat zijn de gebeurtenissen van ons dagelijks leven in gebed te overdenken, om hun diepe betekenis te zoeken. En net als de eerste christengemeenschap moeten ook wij ons laten verlichten door het woord van God, door meditatie op de Heilige Schrift kunnen we leren zien dat God aanwezig is in ons leven, aanwezig ook en vooral in moeilijke momenten en dat alle dingen - zelfs die onbegrijpelijk zijn - deel uitmaken van een superieur plan van liefde waarin de uiteindelijke overwinning op het kwaad, op de zonde en op de dood werkelijk die van de goedheid, van de genade, van het leven en van God is."[16]

Geconfronteerd met hen die de verkondiging van Christus willen verstikken of met onze eigen beperkingen, is ons antwoord vertrouwen op God. Dit vertrouwen vervult ons met hoop en doet ons met diep optimisme naar de wereld kijken, wetende dat Hij altijd aan onze zijde staat: Heb Ik hem niet gezalfd tot mijn koning

op de Sion, mijn heilige berg? (Ps 2,6). Daarom eindigt dit gebed met een oproep tot zaligheid, tot geluk - Gelukkig zijn allen die hun toevlucht vinden bij Hem! (Ps 2,12) - die weerklinkt in deze passage uit De Weg: " Vertrouw altijd op je God. - Hij verliest geen veldslagen."[17]


[1] Paus Benedictus XVI, Audiëntie, 18 april 2012.

[2] Ibid.

[3] Vgl. Es Cristo que pasa, kritisch-historische uitgave van Antonio Aranda, Rialp, 2013, n. 64b, p. 411.

[4] Vgl. Intimate Notes, 16 oktober 1931, no. 334.

[5] Heilige Jozefmaria, Instruction, V-1935/14 september 1950, nr. 22, noot 28.

[6] Heilige Jozefmaria, Meditatie, 15 april 1954.

[7] Heilige Jozefmaria, Meditatie, 28 april 1963 (geciteerd in F. Ocáriz, Naturaleza, gracia y gloria, pg. 180).

[8] J.L. González Gullón, DYA. La academia y residencia en la historia del Opus Dei (1933-1939), Rialp, 2016, voetnoot nr. 1590.

[9] Heilige Jozefmaria, Brief, 24 maart 1939.

[10] F. Ocariz, Meditatie, 14 februari 2023

[11] Heilige Jozefmaria. Vrienden van God, nr. 77.

[12] Paus Franciscus, Audiëntie, 21 oktober 2020.

[13] Ibid.

[14] Heilige Jozefmaria. Christus komt langs, nr. 167.

[15] F. Ocariz, Meditatie, 14 februari 2023.

[16] Paus Benedictus XVI, Audiëntie, 18 april 2012.

[17] Heilige Jozefmaria, De Weg, nr. 733.

María Candela