Het doopsel: Deur van de hoop

Na een zomeronderbreking in juli heeft paus Franciscus tijdens de algemene audiëntie op 2 augustus zijn beschouwingen over de christelijke deugd van de hoop weer opgepakt.

Dierbare broeders en zusters, goedendag!

1. Ooit waren de kerkgebouwen naar het Oosten gericht. Men betrad het gewijd gebouw door een deur open op het Westen, terwijl men door het schip ging, stapte men naar het Oosten. Voor de mens in de oudheid was dit een belangrijk symbool, dat in de loop van de geschiedenis in verval is geraakt. Wij, moderne mensen, zijn er minder op gericht de grote tekenen van de kosmos waar te nemen. Zelden merken we een dergelijke bijzonderheid op. Het Westen is de windstreek van de zonsondergang, waar het licht sterft. Het Oosten is het oord waar de duisternis overwonnen wordt door het eerste licht van de dageraad en herinnert ons aan Christus, de Zon uit de Hoge die opgaat aan de einder van de wereld. (vgl. Lc. 1, 78)

2. De oude riten van het Doopsel voorzagen dat de geloofsleerlingen het eerste deel van hun geloofsbelijdenis uitspraken kijkend naar het Westen. In die houding kregen ze de vraag: “Verzaakt gij aan Satan, aan zijn dienst en aan al zijn werken?” – En de toekomstige Christenen antwoordden in koor: “Ik verzaak!” Daarna keerden ze zich in de richting van het Oosten, waar het licht geboren wordt, en de geloofsleerlingen kregen dan de vraag: “Gelooft gij in God, Vader, Zoon en Heilige Geest?” En nu antwoordden zij: “Ik geloof!”.

In moderne tijden is de betovering van deze ritus gedeeltelijk verdwenen: onze gevoeligheid voor de taal van de kosmos is verdwenen. Natuurlijk is de geloofsbelijdenis met de ondervraging bij het Doopsel gebleven. Zij is eigen aan enkele Sacramenten. Haar betekenis blijft ongeschonden. Wat wil het zeggen Christen te zijn? Het wil zeggen naar het licht kijken, de geloofsbelijdenis in het licht blijven uitspreken ook wanneer de wereld gehuld is in nacht en duisternis.

3. Christenen worden niet gevrijwaard van uitwendige en ook inwendige duisternis. Ze leven niet buiten de wereld, maar – door de genade van Christus ontvangen bij het Doopsel – zijn het “georiënteerde” mannen en vrouwen. Zij geloven niet in de duisternis, maar in het oplichten van de dag. Zij vallen niet ten prooi aan de nacht, maar hopen op de ochtend. Zij worden niet overwonnen door de dood, maar verlangen vurig naar verrijzenis. Zij worden door het kwaad niet gebroken, maar vertrouwen altijd op de oneindige mogelijkheden van het goede. Dat is onze christelijke hoop. Het licht van Jezus, de verlossing die Jezus ons brengt door Zijn licht dat ons redt van de duisternis.

4. Wij geloven dat God Vader is: dat is het licht! We zijn geen wezen. We hebben een Vader en onze Vader is God. We geloven dat Jezus in ons midden is gekomen, dat Hij ons eigen leven heeft geleefd en tochtgenoot is geworden vooral van armen en kwetsbaren: dat is het licht! Wij geloven dat de Heilige Geest voortdurend werkt aan het goede van de mensheid en van de wereld en dat uiteindelijk ook de grootste pijnen van de geschiedenis zullen worden overwonnen: dat is de hoop die ons elke morgen doet opleven. Wij geloven dat elk gevoel, elke vriendschap, elk goed verlangen, elke liefde, ook de minst getelde en verwaarloosde, op een dag hun voltooiing zullen vinden in God: dat is de kracht die ons stuwt om met geestdrift ons leven van elke dag te omhelzen. En dat is onze hoop: leven in de hoop en leven in het licht, in het licht van God Vader, in het licht van Jezus Verlosser, in het licht van de Heilige Geest die ons in het leven doet verder gaan.

Er is ook nog een ander mooi teken in de liturgie van het Doopsel dat ons herinnert aan het belang van het licht. Aan het eind van de ritus wordt aan de ouders – als de dopeling een kind is of aan de gedoopte – als het een volwassene is, wordt een brandende kaars gegeven die aan de Paaskaars werd aangestoken. Het gaat om de grote kaars die in de Paasnacht in het verduisterde kerkgebouw binnenkomt om het mysterie van de verrijzenis van Jezus uit te beelden. Aan die Paaskaars steken allen hun kaars aan en geven het licht aan de buren door: dat is het teken van hoe de verrijzenis van Christus langzaam doordringt in het leven van alle Christenen. Het leven van de Kerk is, met een sterk woord gezegd, ‘besmetting’ door licht. Hoe meer licht van Christus wij christenen hebben, des te meer licht van Christus in het leven van de Kerk is en des te meer zij levend is. Het leven van de Kerk is ‘besmetting’ door licht.

5. De mooiste aanmoediging die we elkaar kunnen toespreken is altijd ons te herinneren aan ons Doopsel. Ik zou jullie willen vragen: wie van jullie herinnert zich de datum van zijn Doopsel? Niet antwoorden, want misschien moet iemand zich schamen! Denkt na en als je het je niet herinnert dan heb je vandaag huiswerk te doen, vraag aan moeder, aan vader, tante of oom, grootmoeder of grootvader: “Wat is de datum van mijn Doopsel?” En dan nooit meer vergeten! Is dat duidelijk? Zullen jullie dat doen? Dat is de opdracht vandaag: de datum van je Doopsel leren kenen of in herinnering brengen want het is de datum van je nieuwe geboorte, de datum van het licht, de datum – vergeef mij het woord – dat we besmet werden met het licht van Christus. Wij zijn tweemaal geboren: de eerste maal in het natuurlijk leven, de tweede maal, dankzij de ontmoeting met Christus, door het Doopsel. Toen zijn we gestorven aan de dood om te leven als kinderen van God op deze wereld. Toen zijn we mensen geworden zoals men het zich nooit had kunnen inbeelden. Dat is de reden waarom wij allen de geur van het chrisma moeten verspreiden, waarmee we op de dag van ons Doopsel werden getekend. In ons leeft en werkt de Geest van Jezus, de Eerstgeborene van vele broeders, van allen die zich verzetten tegen de onontkoombaarheid van duisternis en dood.

6. Het is een genade wanneer een Christen echt een “christo – foor” wordt, dat wil zeggen: een “drager van Jezus” in de wereld! Vooral voor hen die een periode van rouw, van wanhoop, van duisternis en van haat beleven. Aan veel kleine bijzonderheden wordt dat duidelijk: aan het licht in de ogen van een christen, aan de achtergrond van vredigheid die zelfs op moeilijke dagen niet vermindert, aan de wil om lief te hebben ook na veel ontgoochelingen. Wanneer in de toekomst de geschiedenis van onze tijd zal worden geschreven, wat zal men dan over ons vertellen? Dat we tot hoop in staat waren of dat we ons licht onder de korenmaat hebben gezet? Als we trouw zijn aan ons Doopsel, zullen we het licht van de hoop verspreiden. Het Doopsel is het begin van de hoop, de hoop van God en zo zullen we aan de komende generaties redenen tot leven kunnen doorgeven.

Vertaling: RKDocumenten.nl