Culturele klimaat waarin Paulus leefde

Tijdens de algemene audiëntie op 2 juli gaf paus Benedictus XVI een eerste catechese in een nieuwe reeks, die gedurende het Paulus-jaar gewijd zal zijn aan de heilige apostel Paulus.

Broeders en zusters,

1. Vandaag zou ik aan een nieuwe cyclus van catecheses willen beginnen, gewijd aan de grote apostel Sint Paulus. Aan hem is, zoals jullie weten, dit jaar gewijd dat loopt vanaf het liturgisch feest van de Heilige Petrus en Paulus van 29 juni 2008 tot aan datzelfde feest in 2009. De apostel Paulus, een verheven en haast onnavolgbare, maar toch stimulerende figuur, staat ons voor ogen als een voorbeeld van totale toewijding aan de Heer en aan zijn Kerk, evenals van een grote openheid voor de mensheid en haar culturen. Terecht ruimen we voor hem een bijzondere plaats in, niet alleen in onze verering, maar ook wat betreft de inspanning die we doen om te verstaan wat hij ons, christenen van vandaag, te zeggen heeft. Bij deze eerste ontmoeting willen we stilstaan bij de beschouwing van het milieu waarin hij leefde en werkte. Het zou kunnen lijken dat een dergelijk thema ons ver weg voert van onze tijd, gezien het feit we ons moeten begeven in de wereld van tweeduizend jaar geleden. Toch is dat maar ogenschijnlijk zo en nog maar enkel ten dele, want we zullen kunnen vaststellen dat onder meerdere aspecten de sociaal-culturele context van vandaag niet veel verschilt van die van toen.

2. Een eerste en fundamentele factor waarvan we ons bewust moeten zijn is de relatie tussen enerzijds het milieu waarin Paulus geboren wordt en zich ontwikkelt en anderzijds de globale context waarin hij zich vervolgens invoegt. Hij komt uit een nauwkeurig omschreven, zij het minderheidscultuur, namelijk die van het volk van Israël en van zijn traditie. In de wereld van de Oudheid en in het bijzonder binnen het Romeinse rijk – zo leren ons de deskundigen – moeten de joden rond de 10 procent van de totale bevolking geweest zijn; hier in Rome lag tegen het einde van de eerste eeuw hun aantal zelfs nog lager en kwam hooguit aan 3 procent van de inwoners van de stad.

Hun levensovertuiging en hun levensstijl onderscheidden hen duidelijk van het omliggende milieu, zoals dat ook vandaag de dag nog het geval is; en dat kon twee uitwerkingen hebben: ofwel spot, wat tot intolerantie kon leiden, ofwel bewondering, wat zich in verschillende vormen van sympathie uitte, zoals in het geval van de "Godvrezenden" of de "proselieten", heidenen die zich aansloten bij de Synagoge en het geloof deelden in de God van Israël. Als concrete voorbeelden van deze dubbele houding kunnen we van de ene kant het scherpe oordeel aanhalen van een redenaar als Cicero, die hun godsdienst tot zelfs de stad Jeruzalem toe verachtte [1], en van de andere kant de houding van de vrouw van Nero, Poppea, die door Flavius Josephus herinnerd wordt als "sympathiserend" met de Joden [2, 3], nog te zwijgen van het feit dat reeds Julius Caesar aan de Joden bijzondere rechten had toegekend, die ons zijn overgeleverd door de reeds genoemde Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus [4]. Zeker is dat, zoals dat ook vandaag de dag het geval is, de Joden in aantal veel groter waren buiten het land van Israël, dat wil zeggen in de diaspora, dan in het gebied dat de anderen Palestina noemden.

3. Geen wonder derhalve dat Paulus zelf voorwerp is geweest van die dubbele, aan elkaar tegengestelde waardering. Één ding is zeker: het particularisme van de joodse cultuur en godsdienst vond gemakkelijk een plaats binnen een zo alles doordringende institutie als het Romeinse rijk. Moeilijker en met meer lijden gepaard zal de positie zijn van hen die, jood of heiden, in geloof de persoon zullen aanhangen van Jezus van Nazareth, in de mate waarin zich zullen onderscheiden van zowel het Jodendom als van het overheersend heidendom.

In ieder geval zullen twee factoren gunstig zijn voor het werk van Paulus. De eerste was de Griekse, of beter de Hellenistische cultuur, die sinds Alexander de Grote tot algemeen erfgoed was geworden, minstens van het oosterse Middellandse zeegebied en van het Midden Oosten, zij het ook door in zich veel elementen op te nemen van de volkeren die traditioneel beoordeeld worden als barbaren. Een schrijver van die tijd zegt in dit verband dat Alexander "verordende dat allen de hele oecumene [5] als hun vaderland zouden beschouwen ... en dat het Grieks en het Barbaars zich niet meer van elkaar zouden onderscheiden" [6].

De tweede factor was de politiekadministratieve structuur van het Romeinse rijk, die vrede en stabiliteit garandeerde van Brittannië tot aan Zuid-Egypte toe, daarmee een gebied verenigend van nooit eerder geziene afmetingen. In deze ruimte kon men met voldoende vrijheid en veiligheid zich bewegen, onder andere gebruik makend van een buitengewoon wegennet, terwijl men overal waar men kwam culturele basiskenmerken aantrof die, zonder dat de plaatselijke waarden verloren gingen, toch een gemeenschappelijk netwerk vormden van een eenheid super partes (een eenheid die boven de delen uitging); zozeer dat de Joodse filosoof Philo de Alexandrijn, keizer Augustus looft omdat "hij al de wilde volkeren in harmonie heeft samengebracht ... en bewaker van de vrede is geworden" [7].

4. De universalistische visie die zo typisch is voor de persoon van sint Paulus, tenminste van Paulus als christen na het gebeuren onderweg naar Damascus, ontleent ongetwijfeld zijn basisimpuls aan het geloof in Jezus Christus, in zoverre de gestalte van de Verrezene elke particularistische beperktheid overstijgt. Voor de Apostel geldt immers: "Er is geen jood of heiden meer, er is geen slaaf of vrije, er is geen man en vrouw: allen tezamen zijt gij één persoon in Christus Jezus" (Gal. 3, 28). Toch moet ook de historisch-culturele situatie van zijn tijd en van zijn milieu van invloed geweest zijn op zijn keuzes en zijn inzet.

Iemand heeft Paulus een "man van drie culturen" genoemd, rekening houdend met zijn joodse afkomst, zijn Griekse taal en zijn voorrecht als "civis romanus", waarvan ook de Latijnse naam getuigt. In het bijzonder dient hier herinnerd te worden aan de stoïcijnse filosofie, die in Paulus' tijd overheerste en die, zij het slechts marginaal, ook het christendom heeft beïnvloed. In dit verband dienende namen te worden genoemd van sommige stoïcijnse filosofen zoals van de grondleggers ervan, Zeno en Cleanthes, en vervolgens van degenen die chronologisch Paulus het meest nabij stonden zoals Musonius en Epictetus: bij hen treffen we bijzonder hoge waarden van menselijkheid en van wijsheid, die uiteraard zullen worden opgenomen in het christendom.

Zoals een geleerde in deze materie bijzonder treffend schrijft: "de Stoa ... verkondigde een nieuw ideaal, dat de mens inderdaad plichten oplegde jegens zijn gelijken, maar dat hem tegelijkertijd bevrijdde van alle fysieke en nationale bindingen en van hem een louter geestelijk wezen maakte" [8]. Te denken is bijvoorbeeld aan de leer van het universum, verstaan als één groot in harmonie verkerend lichaam, en vervolgens aan de leer van de gelijkheid van alle mensen zonder sociaal onderscheid, aan de gelijkstelling, minstens in principe, van man en vrouw, en vervolgens aan het ideaal van de soberheid, van de juiste maat en van de zelfbeheersing om elke vorm van buitensporigheid te vermijden. Wanneer Paulus aan de Filippenzen schrijft: "Houdt uw aandacht gevestigd op al wat waar is, al wat edel is, wat rechtvaardig is en rein, beminnelijk en aantrekkelijk, op al wat deugd heet en lof verdient" (Fil. 4, 8), dan doet hij niets anders dan een zuiver humanistische opvatting hernemen die aan die filosofische wijsheid eigen is.

5. Ten tijde van Paulus was er ook een crisis gaande van de traditionele godsdienst, tenminste in haar mythologische en ook burgerlijke aspecten. Nadat Lucretius al een eeuw eerder polemisch gesteld had dat "de godsdienst tot zoveel misdaden had geleid" [9], leerde een filosoof als Seneca, daarmee ver uitgaande boven elke vorm van uiterlijk ritualisme, dat "God jou nabij is, dat Hij met je is en in je is" [10]. Analoog daaraan zegt Paulus, wanneer hij zich op de Areopaag van Athene richt tot een gehoor van epicureeërs en stoïcijnen, letterlijk: "God ... woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels ... want in Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij" (Hand. 17, 24.28). Daarmee geeft hij zeer zeker nauwkeurig het joodse geloof weer in een God die niet in antropomorfe termen is voor te stellen, maar tegelijk plaats hij zich op een religieuze golflengte die zijn toehoorders goed kenden.

Bovendien moeten we rekening houden met het feit dat veel vormen van heidense eredienst de officiële tempels van de stad terzijde lieten liggen, en zich op privé-plaatsen afspeelden die gunstiger waren voor de initiatie van de aanhangers. Het was dan ook niet te verwonderen dat ook de christelijke samenkomsten (de ekklesiai) in privé-huizen plaatsvonden zoals vooral de Paulijnse Brieven getuigen. Overigens bestond er in die tijd nog geen enkel openbaar gebouw. De samenkomsten van de christenen moesten daarom wel in de ogen van de tijdgenoten een eenvoudige variant lijken van hun meer intieme religieuze praktijken. De verschillen tussen de vormen van heidense eredienst en de christelijke eredienst zijn overigens niet gering en betreffen zowel het identiteitsbewustzijn van de deelnemers, als het gemeenschappelijk deelnemen van mannen en vrouwen, de viering van "de maaltijd des Heren" en de lezing van de Schriften.

6. Uit deze snelle ronde door het culturele milieu van de eerste eeuw van het christendom blijkt ten slotte duidelijk dat het niet mogelijk is de heilige Paulus adequaat te begrijpen zonder hem tegen de zowel joodse als heidense achtergrond te plaatsen van zijn tijd. Door zo te doen wint zijn gestalte aan historische en ideële dichtheid, doordat hij ten aanzien van het milieu zowel deelname eraan als oorspronkelijkheid laat zien. Maar analoog geldt dat ook voor het christendom in het algemeen, waarvan juist de apostel Paulus een paradigma van de eerste orde is, van wie wij allemaal nog steeds veel te leren hebben. Dat is ook het doel van het Paulus-jaar: bij Paulus in de leer gaan - het geloof leren, de Christus leren, uiteindelijk de weg van het juiste leven leren.

Referenties

[1] Vgl. Cicero, Pro Flacco. 66-69

[2] Vgl. Flavius Josephus, Antiquitates Judaicae. 20, 195.252

[3] Vgl. Flavius Josephus, Vita. 16

[4] Vgl. Flavius Josephus, Antiquitates Judaicae. 14, 200-216

[5] Red.: oikoumenè, bewoonde wereld

[6] Plutarchus, De Alexandri Magni fortuna aut virtute. §§ 6.8

[7] Philo de Alexandrijn, Legatio ad Caium. §§ 146-147

[8] M. Pohlenz, La Stoa, I Florence 2 1978, pagina 565 e.v.

[9] Lucretius, De rerum natura. 1,101

[10] Seneca, Brieven aan Lucilius. 41, 1

© 2008, Libreria Editrice Vaticana

Vertaling uit het Italiaans, alineanummering en -indeling: Past. Chr. van Buijtenen pr.

Rkdocumenten.nl