Apostolische exhortatie ‘Christifideles laici’

Johannes Paulus II, Apostolische exhortatie ‘Christifideles laici’ (hoofdstuk I, nrs. 16-17). De Kerk beschouwt in deze tekst de roeping en missie van de leken in de Kerk en in de wereld. 98 % van de gelovigen van het Opus Dei is leek.

Geroepen tot heiligheid

16. De waardigheid van de lekengelovigen blijkt ten l volle als wij kijken naar de eerste en fundamentele roeping die de Vader in Jezus Christus door de heilige Geest tot ieder van hen richt: de roeping tot heiligheid of tot de volmaaktheid der liefde. De heiligheid is de meest schitterende getuige van de waarheid die verleend is aan de leerling van Christus.

Het Tweede Vaticaans Concilie heeft zeer verhelderende woorden gewijd aan de algemene roeping tot heiligheid. Men kan zeggen dat juist dit de allereerste opdracht is die toevertrouwd is aan alle zonen en dochters van de Kerk door een concilie dat bedoeld was voor de evangelische vernieuwing van het christelijke leven. Deze opdracht is niet een eenvoudige morele aansporing maar een onontkoombare eis van het mysterie van de Kerk: deze is de uitgelezen wijngaard waarin de ranken leven en groeien door het heilige en heiligmakende sap zelf van Christus; zij is het mystieke lichaam, waarvan de ledematen deelhebben aan het leven van heiligheid zelf van het Hoofd dat Christus is; zij is de Bruidegom, die bemind wordt door de Heer Jezus, die Zichzelf heeft overgeleverd om haar te heiligen (vgl. Ef. 5, 25 vv.). De Geest die de menselijke natuur van Jezus geheiligd heeft in de maagdelijke schoot van Maria (vgl. Luc. 1, 35), is dezelfde als de Geest die woont en werkt in de Kerk met het doel om haar de heiligheid mee te delen van de mensgeworden Zoon van God.

Het is nu meer dan ooit nodig dat alle christenen weer de weg inslaan van de evangelische vernieuwing en met edelmoedigheid de uitnodiging van de apostel aanvaarden om “heilig te zijn in heel het gedrag” (vgl. 1 Petr. 1,15). De buitengewone synode van 1985, twintig jaar na de sluiting van het concilie, heeft terecht hierop aangedrongen: “Aangezien de Kerk mysterie is in Christus, moet zij beschouwd worden als teken en instrument van heiligheid (...).

De heiligen zijn steeds bron en oorsprong van vernieuwing geweest in de meest moeilijke omstandigheden in heel de geschiedenis van de Kerk. Wij hebben nu een zeer grote behoefte aan heiligen die wij met volharding moeten afsmeken van God”.

In de Kerk ontvangen allen de algemene roeping tot heiligheid, welke zij dus met elkaar delen, juist omdat zij leden van de Kerk zijn. De lekengelovigen worden daartoe op volledige wijze geroepen zonder enig verschil met de andere leden van de Kerk: “Alle christengelovigen, tot welke stand of staat zij ook behoren, zijn tot de volheid van het christelijke leven en de volmaaktheid van de liefde geroepen”; “Voor alle gelovigen geldt dus de uitnodiging en verplichting om de heiligheid en de volmaaktheid van hun eigen staat na te streven”.

De roeping tot heiligheid is in het doopsel geworteld en wordt opnieuw voorgehouden door de andere sacramenten, vooral door de Eucharistie: bekleed met Jezus Christus en gelaafd door zijn Geest zijn de christenen “heilig” en daarom zijn zij bekwaam en verplicht om de heiligheid van hun zijn tot uitdrukking te brengen in de heiligheid van heel hun handelen. De apostel Paulus wordt niet moe alle christenen aan te sporen om te leven zoals het heiligen betaamt (vgl. Ef. 5, 3).

Het leven volgens de Geest, wiens vrucht de heiligheid is (vgl. Rom. 6, 22; Gal. 5, 22), wekt bij alle gedoopten en bij iedere gedoopte het volgen en navolgen van Jezus Christus op en vraagt dit van allen en ieder, door de aanvaarding van de zaligsprekingen, door het luisteren naar en overwegen van het Woord Gods, door de bewuste en actieve deelname aan het liturgische en sacramentele leven van de Kerk, door het individuele gebed in het gezin en in de gemeenschap, door de honger en dorst naar gerechtigheid, door de beoefening ban het gebod van de liefde in alle levensomstandigheden en door de dienst aan de broeders, speciaal als zij gering, arm en ziek zijn.

Zich heiligen in de wereld

De roeping van de lekengelovigen tot de heiligheid brengt mee dat het leven van de Geest zich op bijzondere wijze uitdrukt in hun inschakeling in de tijdelijke aangelegenheden en in hun deelname aan de aardse activiteiten. Nogmaals spoort de apostel ons aan: “Al wat ge doet in woord of werk, doet alles in de naam van Jezus de Heer, God de Vader dankend door Hem” (Kol. 3, 17). Het concilie past de woorden van de apostel toe op de lekengelovigen en stelt categorisch: “Noch de zorgen voor hun gezin noch hun dagelijkse arbeid moeten losstaan van hun geestelijk leven”. De synodevaders hebben op hun beurt gezegd: “De eenheid van het leven van de lekengelovigen is van het hoogste belang: zij moeten immers in het gewone beroeps- en sociale leven geheiligd worden. Om dus aan hun roeping te beantwoorden moeten de lekengelovigen hun dagelijkse activiteiten zien als een kans om zich met God te verenigen en diens wil te vervullen alsmede om andere mensen van dienst te zijn en hen te voeren tot gemeenschap met God in Christus”.

De roeping tot heiligheid moet door de lekengelovigen eerder begrepen en beleefd worden als een lichtend teken van de oneindige liefde van de Vader, die hen herboren heeft doen worden tot zijn leven van heiligheid, dan als een veeleisende plicht waaraan men niet mag , verzaken. Dan moet deze roeping een” essentieel en onlosmakelijk bestanddeel van het nieuwe leven van het doopsel genoemd worden en derhalve een constitutief element van hun waardigheid. De roeping tot heiligheid is tegelijk nauw verbonden met de zending en de verantwoordelijkheid die toevertrouwd zijn aan de lekengelovigen in de Kerk en in de wereld. Want reeds de heiligheid van leven zelf, die voortvloeit uit de deelname aan het leven van heiligheid van de Kerk, vormt de eerste en fundamentele bijdrage tot de opbouw van de Kerk zelf als “gemeenschap der heiligen”. Voor de door het geloof verlichte ogen opent zich een bewonderenswaardig schouwspel: dat van de talrijke gelovigen, mannen en vrouwen, die dikwijls onopgemerkt of zelfs onbegrepen blijven, onbekend zijn voor de groten van de aarde, maar door de Vader met liefde gezien worden en die juist in het dagelijkse leven en werken onvermoeibare arbeiders zijn die werken in de wijngaard van de Heer.Zij zijn zonder twijfel door de kracht van Gods genade de nederige en grote bewerkers van de groei van het Rijk van God in de geschiedenis.

De heiligheid moet voorts een fundamentele vooronderstelling en een volstrekt onmisbare voorwaarde genoemd worden voor de vervulling van de heilszending van de Kerk. De heiligheid van de Kerk is de geheime bron en de onfeilbare maatstaf voor haar apostolische werkzaamheid en missionair elan. Slechts in de mate waarin de Kerk, de Bruid van Christus, zich door Hem laat beminnen en Hem op haar beurt bemint, wordt zij in de Geest een vruchtbare moeder.

Wij nemen opnieuw het bijbelse beeld op: de ranken schieten uit en verbreiden zich als zij aan de wijnstok blijven: “Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, maar alleen als zij blijft aan de wijnstok, zo gij evenmin, als gij niet blijft in Mij. Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets” (Joh. 15, 4-5).

Wij moeten hier natuurlijk herinneren aan de plechtige zalig- en heiligverklaringen van lekengelovigen, mannen en vrouwen, gedurende de maand van de synode, heel het volk Gods en in het bijzonder de lekengelovigen kunnen nu nieuwe voorbeelden van heiligheid vinden en nieuwe getuigenissen van heldhaftige deugden die beoefend zijn in de algemene en gewone omstandigheden van het menselijke bestaan. De synodevaders hebben het aldus gezegd: “De particuliere kerken, heel bijzonder de zogenaamde jonge kerken, zullen bedacht moeten zijn op mannen en vrouwen, die in dergelijke omstandigheden (de dagelijkse omstandigheden van de wereld en van de huwelijksstaat) getuigd hebben van een heilig leven en die voor anderen een voorbeeld kunnen zijn om hen, in voorkomende gevallen, voor te dragen voor een zalig- of heiligverklaring”.

Aan het eind van deze overwegingen die bedoeld zijn om de kerkelijke staat van de lekengelovige te omschrijven, keert de beroemde vermaning van de heilige Leo de Grote voor de geest terug: “Erken, o christen, uw waardigheid”. Het is eenzelfde vermaning als die welke de heilige Maximus, bisschop van Turijn, gericht heeft tot hen die de zalving van het heilig doopsel ontvangen hadden: “Ziet de eer die u gegeven is in dit mysterie”. Alle gedoopten worden uitgenodigd opnieuw naar de woorden van de heilige Augustinus te luisteren: “Laten wij ons verheugen en dankzeggen: wij zijn niet alleen christenen geworden, maar Christus. (...) Verwondert en verblijdt u: wij zijn Christus geworden!”.

De christelijke waardigheid, welke de bron is van de gelijkheid van alle leden van de Kerk, garandeert en bevordert de geest van gemeenschap en broederlijkheid; tegelijk wordt zij het geheim en de kracht van de apostolische en missionaire dynamiek van de lekengelovigen. Het is een waardigheid die eisen stelt, de waardigheid van de arbeiders die door de Heer geroepen worden om in zijn wijngaard te werken: “Op alle leken drukt dus de verheven last zich in te spannen om het goddelijk heilsplan tot alle mensen in alle tijden en op alle plaatsen te doen doordringen”, lezen wij in het concilie.